Witoorpenseelaapje

(Callithrix jacchus)

Leefgebied en habitat

De witoorpenseelaapjes leven voornamelijk in bomen. Met hun klauwtjes kunnen ze zich snel verplaatsen in het dichte regenwoud van BraziliΓ«. Ze zijn zo goed aangepast aan hun leefomgeving, dat ze nauwelijks op de grond komen. Ondanks dat ze voornamelijk in het dichte regenwoud leven, zijn ze ook regelmatig gespot in stedelijke parken en tuinen. Ze kunnen zich snel aanpassen, waardoor ze ook buiten hun natuurlijke leefomgeving kunnen overleven.

Uiterlijk
De dieren hebben hun naam te danken aan de opvallend witte pluimen aan hun oren. Ze behoren tot de kleinste aapsoorten en wegen ongeveer net zoveel als een pakje boter. Mannetjes en vrouwtjes zijn ongeveer even groot. Hun zwart-wit gestreepte staart is tot anderhalf keer zo lang als hun lichaam. De witoorpenseelaapjes vallen onder de klauwaapjes, die te herkennen zijn aan de klauwachtige nagels. De klauwtjes zorgen ervoor dat de dieren ontzettend goed kunnen klimmen. Naast scherpe nagels, hebben ze ook scherpe, kromme hoektandjes.
Wist je dat?
  • Het geluid van een witoorpenseelaapje wat weg heeft van vogelgefluit
  • De vrouwtjes vaak de leiding hebben in de groep
  • Lengte 16 - 21 cm, staart van 29 - 35 cm
  • Gewicht 320 gram
  • Leeftijd Ongeveer 16 jaar
  • Leefgebied Noord-Oost BraziliΓ«
  • Habitat Tropisch regenwoud
Voortplanting
In haar vruchtbare periode paart een vrouwtje met meerdere mannetjes. Na een draagtijd van gemiddeld 148 dagen krijgen witoorpenseelaapjes meestal een eeneiige tweeling of zelfs een drieling. Naast de vader, dragen ook de overige familieleden verantwoordelijkheid voor de jongen. Zij leren de kleintjes bijvoorbeeld hoe zij in de toekomst goede ouders/verzorgers kunnen worden.
Voedsel
De dieren eten het liefst gom van bomen, fruit, zaden, bloemen, nectar, eieren, kleine hagedissen en insecten.
Gedrag en levenswijze
Een familie van witoorpenseelaapjes bestaat uit twee tot dertien aapjes. In deze familie is er vaak één vrouwtje dat zorgt voor de nakomelingen. De vader neemt al snel de verzorging van de moeder over, zodat de moeder kan rusten. Ook andere dieren uit de groep helpen mee. Zo wordt het jong in de eerste vier weken continu gedragen door de vader en andere dieren. Alleen tijdens het voeden wordt het jong teruggegeven aan de moeder.